Op dierenjacht
Dieren laten zich niet regisseren. Een prachtig dierenportret maak je dan ook niet zomaar, dat vergt geduld, de nodige faunakennis en natuurlijk een goed standpunt. Maar de beloning is er niet minder om. Wij helpen je op weg.
1. Gedrag
Laten we beginnen met het gedrag van de fotograaf zelf. Een dierenfotograaf is lui, in de goede zin van het woord. Je moet namelijk niet naar het dier toegaan, maar zorgen dat het dier naar jou komt. Dat geldt voor dieren in het wild, maar net zo goed voor een dierenfoto thuis, in de studio of in de dierentuin. Zoiets is natuurlijk relatief. Als je een alpenmarmot wilt fotograferen, moet je met camera, statief en lenzen de bergen in. Maar jaag de dieren nooit op. Ten eerste is dat ‘not done’, daarnaast zie je dat terug op de foto en tot slot krijg je de meeste wilde dieren niet eens dichtbij genoeg. Ga rustig ergens zitten en wacht tot het dier jouw richting uitkomt. In sommige gevallen is het niet eens nodig om jezelf te verstoppen. Zodra dieren aan jou (of je schuiltent) gewend zijn en zien dat je geen bedreiging vormt, komen ze vaak nieuwsgierig even kijken.

2. Afstand
Zoals je in tip 1 al las, is het belangrijk afstand tot het dier te bewaren. Fotograferen met een telelens (70-200 mm) maakt het ook mogelijk om op afstand te blijven. Een prettige bijkomstigheid van een telelens is dat de achtergrond vager blijft, waardoor het dier beter ‘loskomt’ van zijn omgeving en het onderwerp er duidelijker uitspringt. Bij dieren in kooien of achter hekken (dierentuin) kun je met een lens van 180 mm of meer vaak scherpe plaatjes schieten zonder storend gaas of tralies in beeld, mits je het diafragma op de grootste opening zet (F 5,6 of lager).
Overigens is afstand houden geen heilige wet die nooit mag worden overtreden. Het kan juist heel leuk zijn om met een groothoeklens ‘bovenop’ een dier te zitten, zodat de bolvormige vertekening een grappig beeld oplevert. Of om met een telelens zo dichtbij te gaan dat slechts een detail (het oog en de manen van een paard bijvoorbeeld) wordt vereeuwigd.
3. Kennis
Verdiep je in het buitenleven en in je onderwerpen. Lees veldgidsjes en leer het onderscheid tussen de verschillende soorten vlinders, libellen, sprinkhanen, kevers, reptielen, amfibieën, vogels, zoogdieren en planten. Er zijn tal van lokale groepen en vrijwilligersclubs met lokale afdelingen die veel veldkennis hebben en regelmatig excursies of inventarisatieweekends organiseren. In gezelschap van deskundigen leer je veel sneller dan wanneer je alleen je kennis opbouwt.
Hoe meer je van je onderwerp afweet, des te groter de kans op een echte ontmoeting. Ook ontwikkel je vanzelf meer kijk op bepaald gedrag, waarop je dan weer beter kunt anticiperen. Als je eenmaal weet dat dagvlinders bij warm weer vliegen om af te koelen, begrijp je dat je op een hete zomermiddag weinig kans maakt op een goed vlinderportret. Wanneer je bereid bent je oprecht te verdiepen in je onderwerp, ontstaat vanzelf ook een zekere integriteit in je benadering. Die maakt het cruciale verschil tussen een plaatje scoren en het wezen van een dier in beeld brengen.
Is het niet frappant dat elke fotowedstrijd actiefoto’s oplevert van zeldzame vis- of zeearenden, terwijl we de meest voorkomende inheemse roofvogel, de buizerd, haast niet anders kennen dan zittend langs de weg of als silhouet? Jaagt de buizerd dan nooit? Jawel, maar meestal heel vroeg in de ochtend. Aangezien de meeste natuurfotografen dit niet weten (of van uitslapen houden), zien we zelden of nooit jagende buizerds in beeld. Zoals we ook kikkers niet anders kennen dan met gesloten bek. Alsof die beesten nooit eten … Door je te voeden met kennis, verrijk je jezelf als mens en als fotograaf.

4. Observeren
Veel dieren spelen het klaar om steeds maar te blijven bewegen. Daardoor krijg je vaak niet eens de rust om scherp te stellen, laat staan om een compositie te bepalen. Geef niet te snel op, maar maak er een uitdaging van om je kansen te zien. Wanneer je bijvoorbeeld een tijdje een rennende hond gadeslaat, zie je vanzelf bepaalde patronen in zijn gedrag. Zo kun je anticiperen op fotomomenten. Bijvoorbeeld als hij even stilzit om een weggeworpen stok of bal weer voor de voeten van zijn baasje te leggen of juist wanneer hij in volle vaart wegrent. Zulke momenten kunnen leuke actiefoto’s opleveren. En omdat het baasje kan bepalen wanneer en in welke richting hij de stok werpt, kun je zorgen dat de lichtval en de achtergrond ‘meewerken’.
Ook wilde dieren hebben zo hun ‘voorspelbaarheden’. Libellen komen heel vaak terug op hetzelfde takje en vlinders draaien als ze bezig zijn op een bloem heel vaak vanzelf in de gewenste positie. Probeer niet meteen de foto te maken, maar neem eerst de tijd om rustig alles te observeren.
5. Standpunt
Gun jezelf vooraf voldoende tijd om te bepalen in welke houding je het dier wilt fotograferen. Van dichtbij of veraf? Van welke kant wil je het licht laten komen (zon in de rug, van opzij of tegenlicht)? Op welke hoogte wil je zitten met je camera? Van bovenaf (vogelperspectief), vanuit gehurkte positie of helemaal vanaf de grond (kikvorsperspectief)? Vanaf de grond bekeken oogt een dier imposanter dan wanneer je het van bovenaf bekijkt. Bedenk daarbij dat wij mensen veel groter zijn dan de meeste (huis)dieren. Zorg dus voor rust, want dat is de enige manier om dieren beter en bewuster te leren fotograferen. Naarmate je meer ervaring hebt, gaat het maken van al die beeldkeuzes je steeds sneller af.

Ook zul je regelmatig te maken krijgen met hekken, draden, wegen, hoogspannings- of zendmasten en andere onnatuurlijke objecten. Helemaal uit beeld weren, lukt vaak niet en dat is ook niet altijd nodig. Houd dus ook hiermee rekening bij het kiezen van je standpunt. Blijft er toch nog iets storends in beeld te zien, dan valt dit misschien te maskeren door een struik op de voorgrond mee te fotograferen. Maar bedenk je wel: het ultieme standpunt is volledig waardeloos als je van daaruit geen dieren in beeld te zien krijgt.