3 februari 2017, 10:00
Camera’s hebben een instelbare lichtgevoeligheid. Schroef de iso omhoog en je kunt met weinig licht nog foto’s maken. De iso-waarde geeft je meer vrijheid om de beste diafragmawaarde of sluitertijd te kiezen.
De combinatie van diafragma en sluitertijd heeft veel weg van een waterkraan. Je kunt ‘m verder of minder ver opendraaien (diafragma) en korter of langer laten openstaan (sluitertijd). Zo zorg je dat de beeldsensor exact de benodigde dosis licht voor een correct belichte foto krijgt. Daarnaast hebben deze instellingen een creatief effect op de foto. Als je het diafragma verandert, heeft dat rechtstreeks invloed op de scherptediepte. Pas je de sluitertijd aan, dan heeft dat gevolgen voor de manier waarop je bewegende onderwerpen vastlegt.
Maar er is nog een derde variabele, en dat is de lichtgevoeligheid. Als je nog met fotografische film hebt gewerkt (of werkt), weet je dat elk filmpje een bepaalde lichtgevoeligheid heeft, aangegeven door de iso-waarde. Al naargelang de lichtomstandigheden kies je een ‘snelle’ (hooggevoelige) of ‘langzame’ film. Het kan zelfs gebeuren dat je halverwege een fotosessie van rolletje moet wisselen.
Met een digitale camera werkt dat gelukkig een stuk makkelijker. Het filmrolletje is vervangen door een sensor. De lichtgevoeligheid van de sensor is per foto in te stellen. Je hoeft bij minder licht dus niet meteen naar een flitser, studiolamp of statief te grijpen. Door het aanwezige licht te gebruiken, behoud je bovendien de sfeer, wat het resultaat ten goede komt. Een lampionoptocht, een vertrek met sfeerverlichting of een kleurrijk verlichte etalage: ze komen beter tot hun recht als je niet flitst.

Elke stap naar rechts in de tabel is een verdubbeling van de lichtgevoeligheid. Naar links wordt de gevoeligheid juist gehalveerd. Met elke stap (ook wel stop genoemd) maak je de sensor dus dubbel of half zo gevoelig voor licht. Als je jouw camera instelt op derden van stops, krijg je nog meer tussenstappen, zoals 125 en 160.
Iso-waarde
De lichtgevoeligheid van de sensor bepaal je door een iso-waarde in te stellen. Hoe hoger die waarde, des te gevoeliger de sensor. Bij een verdubbeling van de iso-waarde gedraagt de sensor zich alsof hij tweemaal zo gevoelig wordt voor licht. Bij iso 200 heb je voor een correcte belichting dus maar half zoveel licht nodig als bij iso 100. Daardoor kun je een kleinere diafragmaopening kiezen voor meer scherptediepte of een kortere sluitertijd om bewegingsonscherpte te voorkomen.
Afhankelijk van de camera kan de lichtgevoeligheid oplopen van iso 100 tot 1600, 3200 of 6400. Bij (semi)professionele camera’s loopt de schaal soms nóg verder door. De reeks ziet er als volgt uit: 100, 200, 400, 800, 1600, 3200, 6400. In veel gevallen kun je de lichtgevoeligheid desgewenst ook in halve of derde stappen instellen, net als diafragma en sluitertijd. Op veel camera’s staat de iso-waarde standaard op 100.
eim1
Wanneer
Wil je een klein diafragma voor voldoende scherptediepte, maar is er onvoldoende licht? Of zijn de sluitertijden te lang om snelle actie te ‘bevriezen’? Dat zijn goede momenten om de iso-waarde te verhogen. Je hebt zo meer vrijheid om een diafragmawaarde of sluitertijd te kiezen die onder de gegeven lichtomstandigheden anders niet haalbaar zou zijn.
Als je binnen fotografeert, hoef je dan niet meteen je flitser in te schakelen. Met een hogere iso-waarde kun je vaak nog prima uit de voeten. Met als bijkomend voordeel dat de sfeer beter tot z’n recht komt. Flitsen bij kaarslicht kán, maar je krijgt vast niet de foto die je voor ogen had. Bovendien mag je niet altijd en overal een flitser gebruiken, zoals in een museum of bij een voorstelling. Een statief kan een alternatief zijn, maar dat heb je niet altijd bij je, los van waar je het ding neerzet. Door de iso-waarde flink op te voeren, kun je zonder statief en flitser toch foto’s maken.
Auto of handmatig
De iso-waarde die je op een camera instelt, heeft alles te maken met de lichtgevoeligheid van de beeldsensor. Je kunt jouw camera automatisch een geschikte waarde laten uitkiezen. Hierin kiest het toestel een lichtgevoeligheid die past bij de omstandigheden waaronder je fotografeert. Zo is bij sportfoto’s een snelle sluitertijd gewenst vanwege de kans op bewegingsonscherpte en bij een landschapsfoto juist een klein diafragma voor een grote scherptediepte. De lichtgevoeligheid zal in beide omstandigheden al snel een stuk omhoog geschroefd worden.
De automatische iso-stand is gemakkelijk te vinden. Je gebruikt er dezelfde knop of menu-instelling voor als waarmee je zelf een iso-waarde instelt. Helemaal vooraan in de getallenreeks vind je de stand Auto. Of die naar behoren werkt, is gemakkelijk te controleren. Zodra je de camera ergens op richt en je drukt de ontspanknop half in, zie je op het scherm de door de camera gekozen iso-waarde verschijnen. Steeds als je het toestel ergens anders op richt of wanneer het omgevingslicht verandert, krijg je een andere waarde.
Soms is het beter om zelf een waarde in te stellen. De camera blijft er dan verder vanaf en zo weet je zeker dat alle foto’s met dezelfde iso worden geschoten. Het lijkt misschien slim om altijd voor de hoogst mogelijke gevoeligheid te gaan, maar dat is niet zo. Bij hogere iso-waarden neemt de technische kwaliteit van je foto namelijk af.
Ruis
Bij hoge iso wordt je camera zo gevoelig voor licht dat er storing ontstaat: ruis. Piepkleine zwarte of gekleurde spikkels die er niet horen te zijn. Net zoals er bij een ouderwetse (analoge) televisie tussen twee zenders alleen maar ‘sneeuw’ te zien was. Elke camera is in staat om de hoeveelheid ruis drastisch te verminderen. Dit heet ruisreductie. Zodra je een foto maakt, poetst het toestel de storende ruis zoveel mogelijk uit de foto. Niets aan de hand dus, zou je denken. Helaas zit er ook een nadeel aan ruisreductie. Bij het wegpoetsen van ruis gaat ook een deel van de fijnere details in je foto verloren. Het beeld lijkt dan minder scherp en kleuren worden een beetje uitgesmeerd, als een aquarel waarvan de verf is doorgelopen. Gelukkig valt dat pas echt op bij de allerhoogste iso-waarden. Bewaar die daarom voor absolute noodgevallen.
Ruisreductie bij hoge iso
Nagenoeg elk toestel heeft ruisreductie. Hoe hoger de iso, des te harder ruisreductie voor je aan de slag gaat. Een magische truc is het niet; je betaalt altijd een prijs. Omdat er echt op beeldpixels ingegrepen wordt, gaat de bewerking altijd ten koste van de detaillering en de scherpte van een foto. Als ruisreductie iets te enthousiast aan het werk gaat, loop je bij heel hoge iso-waarden zelfs het risico dat details en kleuren worden uitgesmeerd tot een groezelige brij.
Op een spiegelreflexcamera is de sterkte van de ruisreductie daarom vaak instelbaar via het menu. Je kunt dan zelf een balans zoeken tussen ruis en de pixelkwaliteit van de foto. Soms is ruisreductie zelfs volledig uit te schakelen.
Fotografeer je alleen in raw, sta hier dan niet al te lang bij stil, want deze ruisreductie is alleen van toepassing op jpg-bestanden. In raw-bestanden worden namelijk de ruwe gegevens van de beeldsensor bewaard voordat de ruisreductie van de camera er aan te pas komt. Met raw houd je alle details en kleurinformatie in je foto, maar ook de ruis in alle hevigheid. Je houdt zo extra veel speelruimte om je foto in één keer achteraf optimaal te verbeteren met gespecialiseerde software.
sandeh
Ruisreductie bij lange sluitertijd
Sommige camera’s beschikken over een tweede type ruisreductie, die in werking treedt bij lange belichtingen, van één seconde of langer. De precieze waarde verschilt per model en vind je in de handleiding.
Deze reductie is alleen bedoeld om ruis veroorzaakt door sensorcellen die niet honderd procent in orde zijn, uit je foto te filteren. Tijdens een lange belichting gloeien die op als felle lichtpunten. Ze zijn steeds op dezelfde plek te vinden. Ook onderdruk je er de zogeheten hotpixels mee. Dat zijn cellen die echt kapot zijn en altijd aan staan.
Het reduceren van dit type ruis gebeurt op een bijzondere manier. Direct na het maken van de foto wordt automatisch een tweede opname (dark frame) gemaakt. Dit keer met dichte sluiter. Het dark frame is nagenoeg zwart. Slechts de ruis is te zien, die vervolgens wordt weggefilterd. Alleen lichtpuntjes die steeds op dezelfde plek staan worden herkend; er worden immers twee opnamen met elkaar vergeleken. De andere ruis, door een hoge iso-waarde, is niet constant. Deze kan willekeurig overal op de sensor optreden en filter je hiermee dus niet weg. Een nadeel van deze reductiemethode is de dubbele belichtingstijd. Die is bij een dark frame namelijk exact even lang als bij de foto zelf.