High-key
High-key of low-key is geen kwestie van een beetje met camera-instellingen spelen of in een fotobewerker sleutelen. Dan krijg je slechts een halfbakken imitatie. Allereerst heb je zowel een licht onderwerp als een lichte achtergrond nodig. Er komt namelijk enorm veel wit in de foto voor, en daarnaast allerlei schakeringen van lichte grijstinten. Harde schaduwen ontbreken. Subtiele schaduwwerking kan wel, vaak in de vorm van lichtgrijze vlakken. Vaak zijn het kleurloze foto’s, met soms een zweem van kleur in zachte pasteltinten. Felle of verzadigde kleuren ontbreken.
Overbelichting is zeker niet de bedoeling, maar je balanceert op het randje. Het verloop van tonen gaat vaak heel geleidelijk, zonder abrupte overgangen. Donkere tonen kom je nauwelijks tegen en puur zwart al helemaal niet. Hierdoor heeft een high-key-foto een laag contrast. Dit zie je terug in het histogram. Het ‘bergmassief’ bevindt zich vrijwel geheel aan de rechterzijde, met eventueel nog wat uitschieters richting midden. Links van het midden is het histogram grotendeels leeg.
Bij een high-key-foto is het niet verboden om gebruik te maken van kleur!
Carola kayen-Mouthaan, dutchbeautyfotografie.zoom.nl
Low-key
Low-key en high-key lijken elkaars tegenpolen. Toch zijn er enkele cruciale verschillen. Bij low-key heb je te maken met een intens donkere opname, die voor een aanzienlijk deel bestaat uit puur zwart en een heel scala schaduwtinten. Een donker onderwerp tegen een donkere achtergrond is het meest geschikt. Het is zelfs helemaal niet raar als het grootste deel van een low-key-opname volledig zwart is.
Komt in een high-key-foto geen spatje van een donkere toon of zwart voor, in een low-key-foto komen vaak juist wel lichte tonen en zelfs wit voor. Dat komt doordat je via gericht licht lichtaccenten aanbrengt. Hierdoor heb je al snel met enorm contrastrijke foto’s te maken. In het histogram doemt een imposant bergmassief op aan de uiterste linkerzijde door alle donkere tonen. Het middengebied kan vlak zijn, maar helemaal rechts zie je opnieuw flinke uitschieters. Low-key is dus vooral een wereld van uitersten.
Low-key en high-key lijken elkaars tegenpolen, maar toch zijn er enkele cruciale verschillen.
Willem Asma, willemasma.zoom.nl
Sterke emoties
Beide vormen kun je gebruiken om een bepaalde sfeer neer te zetten. High-key is helder en licht en komt rustig, vredig, vrolijk, zuiver en sereen of mysterieus over. High-key wordt veel gebruikt bij portretten van baby’s, jonge kinderen en vrouwen.
Low-key is donker en duister, aangevuld met sterke lichtaccenten om markante details en contouren te benadrukken. Dit maakt de foto dramatisch, spannend en ruw, maar soms ook wat sinister of zelfs somber. Het wordt vaak gebruikt voor portretten van stoere mannen, personen met een markant gezicht en oudere mensen.
High-key en low-key hebben niet zozeer met camera-instellingen te maken, maar vooral met verlichting. Hoewel het met natuurlijk licht ook kan, gaat het vaak om studio-opnamen. In ieder geval worden dergelijke foto’s in een gecontroleerde omgeving gemaakt. Kunstlicht van lampen en (studio)flitsers kun je heel gecontroleerd en gedoseerd toepassen, alleen op de plekken waar je het wilt hebben en in de juiste hoeveelheid. Vaak werk je in een verduisterde omgeving, zodat het omgevingslicht geen roet in het eten gooit.
High-key: meerdere lichtbronnen
Om een high-key-foto te maken heb je al snel meerdere lichtbronnen nodig. Allereerst plaats je een grote lichtbron aan de voorzijde van het onderwerp. Dit is het hoofdlicht. Dat moet wel heel zacht licht zijn. Gebruik daarom geen ‘kale’ flitser of lamp die je recht op het onderwerp richt. Geschikt zijn een studiolamp met softbox of een flitser met paraplu (doorschiet/diffuus of reflecterend). Wel kun je een kale lichtbron op een groot reflecterend vlak richten, zoals een helderwitte muur achter je, zolang dit dicht bij en aan de voorzijde van je onderwerp is. Met het hoofdlicht licht je het onderwerp gelijkmatig uit. Naar smaak laat je hier en daar wat schaduwen ontstaan, waarmee je vormen, lijnen en details accentueert. Met een of meer extra diffuse lichtbronnen op laag vermogen die je wat meer opzij neerzet, maak je de schaduwen iets lichter, mochten die toch wat te donker zijn. Ook breng je daarmee licht op plekken waar het hoofdlicht minder goed bij komt. Je hoeft schaduwen zeker niet altijd volledig op te heffen, want subtiele schaduwen geven wat kleuring en dieptewerking.
Bij high-key kan een enkel donker accent het beeld sterker maken. Let hoe dan ook goed op de belichting!
Jan Deuzeman, jandeuzeman.zoom.nl
Handmatig belichten
Een high-key-onderwerp wil je zo licht mogelijk afbeelden, zodat alleen de contouren, belangrijke details en een lichte inkleuring overblijven. De belichtingsautomaat van je camera gaat altijd corrigeren en maakt de foto te grijs (datzelfde gebeurt trouwens bij low-key). Het beste kun je daarom overschakelen naar de M-stand. Daarmee heb je de belichting volledig in de hand en krijg je voorspelbare resultaten. Je stelt een passende sluitertijd in. Houd als je met flitsers werkt rekening met de kortste flitssynchronisatietijd (rond de 1/250 seconde). Kortere tijden zijn alleen bruikbaar met een speciale instelling (‘kortetijdensynchronisatie’). Langere sluitertijden zijn geen probleem, wat handig is als je toch wat omgevingslicht op je foto wilt. Stel vervolgens het diafragma in voor de gewenste scherptediepte. Het uitlichten van het onderwerp regel je daarna puur en alleen via de sterkte van het hoofdlicht. Schaduwen houd je in toom met de lichtbronnen aan weerszijden. Stel liefst alle lichtbronnen handmatig in.
Achtergrond
Een achtergrond kun je beter apart uitlichten met één, maar liever met twee lampen of flitsers. Met één aan elke kant maak je een mooi egaal wit vlak. Let op dat de achtergrondverlichting niet op je onderwerp of in de cameralens valt.
De achtergrond wil je spierwit hebben, zonder enige detaillering of schaduwen. Het lijkt misschien verstandig om de achtergrondverlichting op maximale sterkte te zetten, maar bij een te lichte achtergrond wordt het contrast met het onderwerp onnodig groot en raakt het onderwerp overstraald aan de randen. Ook verandert een te lichte achtergrond in een enorme reflector. Maak enkele opnamen van alleen de achtergrond en stel de sterkte zo in dat het histogram strak aan de rechterzijde komt. Voeg daarna nog een beetje extra licht toe, bijvoorbeeld een halve stop, om puur wit te krijgen.
Een high-key-foto is extreem licht van opzet, maar het onderwerp mag niet overbelicht raken. Met name de contouren moeten zichtbaar blijven.
Chris Van den Bergh, marchristan.zoom.nl
Geen overbelichting
Het onderwerp wil je extreem licht weergeven. Toch moet je (overmatige) overbelichting zien te vermijden. Houd het histogram daarom nauwlettend in de gaten. Er moet voldoende detaillering in de lichte gebieden overblijven. Met de naar verhouding donkere tonen geef je contouren aan. Het resultaat is nog beter te beoordelen als je de camera met een computer verbindt (’tethered shooting’). Naast een lichte achtergrond is ook speciale aandacht nodig voor het onderwerp. Gebruik vooral lichte of witte materialen en kleding. Het helpt ook als een model een lichte huid- en haarkleur heeft.
Low-key en high-key worden niet alleen voor portretfoto’s gebruikt. Gabrielle legt uit: “Deze foto heb ik gemaakt met een egaal grijze achtergrond, de camera op statief en met een lampje het licht vanuit de linkerhoek op de bloem laten schijnen. Tijdens de sluitertijd langzaam naar rechts bewogen met het lampje over de bloem. Geen daglicht of kunstlicht gebruikt.”
Gabrielle van den Elshout, gemio.zoom.nl
Low-key: licht minimaliseren
Anders dan bij high-key kun je bij low-key met één lichtbron toe. Omdat je een donker onderwerp tegen een donkere achtergrond vastlegt, moet je beide wel goed van elkaar scheiden. Het onderwerp of model komt vanzelf los van de achtergrond door de oplichtende contouren als je het met één lichtbron vanaf de achterzijde verlicht.
Omdat je bij low-key het beste in complete duisternis werkt, dus zonder omgevingslicht, valt aan de voorzijde nog steeds geen licht. Het onderwerp blijft een silhouet. Je kunt de lichtbron meer naar opzij verplaatsen. Dan blijft de tegenoverliggende zijde volledig in het donker verborgen. Met eventueel een tweede lichtbron erbij kun je de contour alsnog behouden. Hoe het zijlicht langs de zijkant strijkt, hangt sterk af van de vorm van het onderwerp. Met een vlak onderwerp heb je minder mogelijkheden dan bij een driedimensionaal oppervlak.
Je mag zoveel lampen gebruiken als je nodig vindt. De truc is om met kleine ‘plasjes’ gericht licht te werken. De lichtaccenten wil je namelijk zo laten vallen dat je de aandacht vestigt op mooie contouren of markante details. Experimenteer daarom met de intensiteit, grootte en richting van het strijklicht. Anders dan bij high-key mag dat ook hard licht zijn.
Door de sterke contrasten met lichtgrijze of zelfs witte lichtaccenten ligt ook bij low-key overbelichting op de loer. Blijf dus de opname en het histogram goed in de gaten houden. Je gebruikt licht van achteren (‘rim light’) en van opzij (strijklicht), maar niet direct van voren. Begin eventueel met een opname van alleen de achtergrond om te controleren of achtergrond en omgeving echt intens zwart blijven.
Zwart en donkere tonen aangevuld met lichtaccenten spelen de hoofdrol bij low-key. Ook hier is een uitgekiende belichting een must.
Lichtaccenten
Aangezien bij low-key de achtergrond volledig zwart moet blijven, mag er absoluut geen licht op vallen. Omdat je met lampen werkt om lichtaccenten aan te brengen, valt een beetje lichtlekkage richting achtergrond moeilijk te vermijden. Dit los je op door de lichtbron af te schermen met bijvoorbeeld een ‘flag’. Dat kan een stuk zwart karton zijn, dat je tussen de lichtbron en de achtergrond plaatst.
Een andere optie is het licht in een specifieke richting te dwingen. Zo maak je met een ‘snoot’ een smalle lichtbundel die je heel precies richt voor een intense lichtvlek. Je hebt ook ‘grids’ (honingraten) die je voor een flitser of studiolamp plaatst om het licht te bundelen en in een bepaalde richting te sturen. Vergeet alleen niet dat licht zich meteen weer begint te verspreiden zodra het een snoot of grid heeft verlaten. Goed richten en de juiste afstand tot het onderwerp blijven belangrijk.
Werk je liever niet met de camera en flitsers op de handmatige stand, dan kun je ook een (half)automatische stand kiezen. Je moet dan wel zowel camera als flitsers een extra zetje in de goede richting geven. Schakel over naar spotmeting, en meet bij high-key op een wat donkerder deel en bij low-key juist op een lichtaccent. Aanvullend zal in veel gevallen een belichtingscorrectie nodig zijn om puur wit en intens zwart te krijgen. Op de flitsers gebruik je een flitsbelichtingscorrectie om ze meer of minder licht te laten afgeven.